Op het einde van de Heideweg werd eind 1944 - begin 1945 een stuk bos gekapt en er kwamen tientallen nissenhutten te staan. Hierin verbleven de Engelse soldaten en piloten van het tijdelijke vliegveld op de heide.
Toen dat vliegveld half april 1945 buiten werking werd gesteld, werden een aantal van die nissenhutten daar aan de hoek van de Heideweg-Graafseweg niet afgebroken en verwijderd.
In Nederlands-Indië wilde men de Japanse bezetters gaan verdrijven. Tegelijkertijd waren daar een aantal Indonesiërs in opstand gekomen tegen het Nederlandse gezag, omdat zij onafhankelijkheid wensten. De Nederlandse regering riep Nederlandse jongens op, om als vrijwilliger daar naar toe te gaan om orde op zaken te stellen, de zogenaamde Expeditionnaire Macht
Die nissenhutten konden nu uitstekend dienst doen als doorgangskamp voor die oorlogsvrijwilligers. Het kreeg de naam: “Luitenant Kolonel van Everdink kamp”. Op maandag 9 juli 1945 vertrok het eerste contingent vrijwilligers uit Den Haag naar het kamp. De mannen zouden hier worden geüniformeerd en ingedeeld, waarna ze zo spoedig mogelijk naar Engeland zouden vertrekken voor hun verdere opleiding, waarna ze per schip naar Indië zouden varen.
Het dagblad “Veritas”, een krant, die verscheen in Delft en omstreken, stuurde een verslaggever naar dit kamp en hier volgt zijn verslag van 18 juli 1945:
Eerste etappe op weg naar Indië.
De vrijwilliger voor Indië, die zich vandaag aanmeldt en de strenge medische en politieke keuring doorstaat, kan over drie of vier dagen al op transport zijn naar Langenboom, een klein dorp, waarvan de huizen verspreid liggen over de vlakte van de Brabantse heide. Buurdorp Mill heeft voor het eerst naam gemaakt in de oorlogsdagen van 1940, toen het zwaar geteisterd werd. En ge behoeft thans maar even over de pas herstelde wegen te rijden, om te zien hoe wild de moderne oorlogsmachine er in de dagen van den corridor naar Nijmegen heeft huisgehouden. Ge rijdt er kilometers door een heideland, die in letterlijken zin uiteengereten is, bezaaid met bruine wrakken van stalen oorlogsmonsters en witte ruïnes van de machtige gebouwen van het vliegveld Volkel.
Als in de rimboe
Hier, in dit desolate land, waar machtige stofstaarten achter den auto slingeren, begint voor duizenden jonge Nederlanders de weg naar Indië.
Hier een luchtfoto van de RAF 1945. Beneden van links naar rechts is de Graafseweg en de meest rechtse weg naar boven is de Heideweg. De weg die naar beneden gaat is de Maurikstraat. Duidelijk zijn de vele hutten en barakken te zien. Rechts in de bossen zijn kogelvangers van de schietbanen te zien.
Het kamp, waar op het ogenblik 2000 jonge mannen wachten op het grote moment, dat zij “shipmen” worden en via Oostende het Kanaal zullen oversteken, om naar het opleidingskamp te Wolverhampton te gaan, is niet anders dan de streek, waarin het ligt. Het is een oorlogsmaaksel in optima forma en de jonge vrijwilliger moet niet verwachten, dat hij er zal lopen op geplaveide wegen en zal eten aan keurig gedekte tafels. Hij moet er liever op voorbereid zijn, dat hij in de weken van den kamptijd een vuurproef voor het soldatenleven te doorstaan krijgt. Dit kamp maakt den indruk volkomen in stijl te zijn: zoo stelt men zich een legerkamp in de rimboe voor. Tientallen groene houten barakken en reeksen van die ronde stalen Britsche opslagruimten staan er verspreid over een grote ruwe heidevlakte.
Kapitein Van Zundert, de commandant, vertelde ons, dat er bulldozers aan te pas moesten komen, om het kampterrein begaanbaar te maken. De hulp der Britsche troepen bleef gelukkig niet tot deze bulldozers beperkt: een transport meubilair stelde de kampleiding in staat de barakken van de nodige slaap- en woongelegenheid te voorzien. Drie weken is er hard gewerkt om het kamp zo goed mogelijk in te richten, maar in deze tijd zijn er toch al een paar duizend jongelui gepasseerd. Langenboom is niet het enige kamp. Er zijn er ook te Wanroy, de Rips en Hulten.
In deze kampen komen zowel vrijwilligers voor de Expeditionnaire Macht, als die voor de gezagsbataljons voor Indië samen. Speciale wervingsploegen rijden door het gehele land, om hen bij de 80 à 90 bureaus voor oorlogsvrijwilligers op te halen. Snelheid is de eerste eisch, want reeds dit jaar zal het opleidingskamp te Wolverhampton de eerste divisie moeten afleveren (circa 20.000 man) en volgend jaar zullen verschillende andere divisies moeten volgen. Wat doen de jongens nu in de verzamelkampen? Het klinkt misschien wat eigenaardig, maar eigenlijk moeten we zeggen: in de eerste plaats eten. De kampkeuken druipt als het ware van het vet en levert grote aantallen calorieën. De jongens moeten goed doorvoed worden, zodat hun lichamen volkomen gewapend zijn tegen de harde training, die zij straks zullen ondergaan. Verder moet er veel geprofiteerd worden van de zon, wordt er kampwerk gedaan, sport en ontspanning en ook lichte excercitie. Bij ons bezoek zagen we een groep gebruinde kerels marcheren met de schop op den schouder. Wapens of militaire kleding worden in het kamp nog niet gedragen. Dat komt pas in Engeland. Hier worden de jongens alleen maar fit gemaakt voor de zware tijd die hun te wachten staat. Niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Daarvoor zorgt de afdeling O. en O. (Ontspanning en Ontwikkeling), die bibliotheken inricht, voor tooneel en ontspanning zorgt en cursussen, o.a. in Maleisch organiseert.
Niet alleen de medische keuring der vrijwilligers is zeer streng, ook de medische verzorging in het kamp is uitstekend. De “enige” ziekte, die populair is in het kamp, is de buikloop, die een gevolg is van het feit, dat de mannen nog niet op de degelijkheid van de voeding zijn ingericht.
In de broeierige jungle-temperatuur van de kampkeuken sprak ik een der mannen: “Het is een goede training voor Indië, zei hij. Zondag ga ik weg”. Daar komt het voor allen op aan. Wanneer is mijn beurt? Want Langenboom is slechts een startplaats voor een lange en hopelijk goede reis”.
Dat het zeer moeilijk was om aan behoorlijke kleding te komen blijkt wel uit een artikeltje in Trouw van zaterdag 4 augustus 1945: “Op een schoen en een slof komen vaak de oorlogsvrijwilligers in het kamp in Langenboom aan en ….. op klompen zijn er vele het Kanaal overgestoken naar Engeland. Hoe komt het, dat in dit kamp niet eens voor behoorlijke kleding en voor schoeisel kan worden gezorgd en hoe komt het dat veel vrijwilligers teleurgesteld naar huis terugkeren? Dit hebben wij in het kamp zelf onderzocht en zie hier het antwoord: “ Een militair kamp is het niet. Alles loopt in burger, niet alleen de opgekomen vrijwilligers, onderofficieren en officieren, maar ook de mensen van de blijvende kern, zelfs … de commandant. Is het wonder dat de vrijwilligers, die op het OVW-bureau hebben gehoord, dat ze in het kamp piekfijn in de kleren worden gestoken, als ze aankomen vreemd opkijken. Dit is het eerste onderwerp dat ze bespreken met van elders komende lotgenoten. Het moet ons van het hart, dat we deze gang van zaken betreuren, maar door de snelheid die men betracht, komt de degelijkheid in het gedrang. Wie weet wat hij wil, slaat zich er wel doorheen. Hij loopt als zijn schoenen het begeven in de scherpe hei op de pas aangevoerde klompen en schaamt zich niet zich daarmee te melden in Oostende voor de overtocht. Er moet een leger gevormd worden …. uit niets dan enthousiast mensenmateriaal. Alles wat nodig is ontbreekt en moeten we van onze bondgenoten ontvangen. Geen prettig gevoel. Maar vasthoudendheid en wilskracht vergoeden hier de armoede, waarvan we zelf niet de schuld dragen.”
Het kamp werd soms in Mill gesitueerd, maar lag toch echt in Langenboom
De Langenbomers hebben nauwelijks iets gemerkt van dit kamp voor oorlogsvrijwilligers, alleen wel ’s zondags in de kerk. Het werd er zo druk, dat de Paters Dominicanen besloten om een extra H. Mis in te lassen.
Nadat eind september 1945 de oorlogsvrijwilligers vertrokken waren, werden de hutten en barakken afgebroken. Het terrein werd geëgaliseerd en beplant met bomen. Tegenwoordig is er vrijwel niets meer te zien wat er nog aan herinnert.